Pasen beleef ik als bij uitstek het feest van de kerk. Op Goede Vrijdag leek alles volkomen hopeloos. Was alles wat Jezus over God had verteld hiermee ook afgelopen? Laat God het zomaar gebeuren dat een mens die zó door Hem bezield is, op een gruwelijke wijze sterft? Betekent God wel wat in ons bestaan, of wordt hij teniet gedaan door allerlei ervaringen van onrecht, ziekte, angst, teleurstelling, etc.
Blijf niet staren op wat vroeger was.
Sta niet stil in het verleden.
Ik, zegt Hij, ga iets nieuws beginnen –
het is al begonnen, merk je het niet?
Huub Oosterhuis schreef bovenstaande regels, in ons Nieuwe Liedboek opgenomen als nummer 809, n.a.v. Jesaja 49: 18-19. Daarin belooft God aan Israël de terugkeer uit de ballingschap: de nakomelingen zullen in groten getale het land weer bewonen. Maar de ervaring is het tegenovergestelde: het land ligt in puin, de steden zijn verwoest, de akkers vernield. Gods woord klinkt in een uitzichtloze situatie. Dat woord is niet alleen een belofte voor straks, maar ook al realiteit nu. Hetzelfde geldt voor Pasen. Het is een werkelijkheid in onze wereld. Iets wat komt èn iets wat er al is. Hoewel onze ervaring van het dagelijks leven kan bestaan uit duisternis, gevangen zijn, onmacht, etc., is er òòk licht, bevrijding, kracht en inzicht. Er is dus een werkelijkheid die verder reikt, die dieper gaat, die sterker is, die meer wáár is dan de dood. Het gaat erom of wij vanuit die werkelijkheid durven leven. Je niet fixeren op het kruis, het kwade wat jou is aangedaan of overkomen, op de woede, teleurstelling, het verdriet wat daarbij hoort, maar het nieuwe begin een kans geven. Opstaan uit angst, machteloosheid, verdriet en ontdekken dat er kracht door je heen stroomt, dat je op je benen kunt staan, dat je kunt lopen. ‘Sta op en wandel!’ Durven we dát? Willen we dát?