Leeshulp week 36

Op deze pagina zal iedere leesweek een leeshulp worden geplaatst. Een team van theologen uit verschillende kerken zal daarin gedachten meegeven die je kunnen helpen bij je leestocht.

Leeshulp – week 36               15 – 21 november 2015  

Romeinen 1-13 (de toelichting bij het hele boek Handelingen is te vinden in de leeshulp van week 35)

Paulus in de Canon opgenomen na de 4 Evangeliën en de Handelingen, maar het is de laatste brief – voor zover we weten – die Paulus schreef (57 AD).
Hij schreef die aan de Christengemeente in Rome, vóórdat hij hen ontmoette. Dus, bij wijze van spreken: waar Lucas in Hand. 28 beschrijft dat Paulus in Rome arriveert, hadden de Christenen ter plaatse al een brief van Paulus ontvangen.
En het betekent ook, dat alle andere brieven die aan Paulus worden toegedicht, vóór dat moment al aan de betreffende Gemeenten in Klein-Azië waren geschreven en gelezen.
 Dit laatste is voor de bespreking van de Romeinenbrief van minder belang. Belangrijk is dus we beseffen dat deze Gemeente in Rome een brief ontving van iemand die hen graag wilde ontmoeten. En, het is belangrijk om te beseffen dat er dus vóór Paulus er arriveerde, al een Gemeente bestond.

Wie de stichter van de kerk in Rome is geweest, is niet bekend. Mogelijk is zij een gevolg van de Pinksterervaring (Hand. 2) en is zij ontstaan na terugkeer van ‘Joden’ uit de groep van 3000. Concreet: het Levende Water had Rome al bereikt, voordat Paulus er aan kwam.
Het is niet geheel zonder belang om te weten dat de oud- Christelijke verhalen over Petrus vertellen dat Petrus in Rome gestorven is en dat hij, zoals als Paulus in Rome begraven liggen. Of beiden elkaar in Rome ontmoet hebben is niet bekend; wel blijkt dat de verstandhouding tussen Paulus en Petrus buiten Jeruzalem (Hand. 15) soms gespannen is geweest (Gal 2:11 en 2 Petr. 3:15). Ze zijn ook op verschillende wijze aan hun einde gekomen.

Paulus heeft waarschijnlijk bewust zijn komst naar de kerk te Rome voorbereid door middel van een brief die hij dicteerde aan ene Tertius (Rom. 16:22). Het is niet ondenkbeeldig dat hij dit deed met het oog op bepaalde weerstanden die hij vanuit de synagogen en vanuit Joods-Christelijke kringen steeds heeft ondervonden met het oog op zijn drijfveer om ook de heidenen het Evangelie van de opgestane Heer te verkondigen (zie hiervoor de overweging bij de Handelingen der Apostelen).
Niet zozeer was er weerstand tegen die verkondiging zelf, maar wel tegen zijn weigering om elke tot Jezus bekeerde heiden een Jood te maken.

Het thema van de brief aan de Gemeente in Rome is namelijk de spits waarop die weerstand gedreven werd, namelijk: de verhouding tussen Joden en Grieken (niet-Joden/heidenen) in Christus. De kern is (evenals in andere brieven): er is geen verschil!
Vanuit de Joodse kerk hoefden die verschillen feitelijk ook niet te bestaan, als ‘ men’ maar Jood werd en zich aan alle regels hield (zoals al eeuwen de praktijk was, wanneer heidenen zich bekeerden tot de God van Israël en het ritueel van de proselietendoop onderging en nadat de mannen onder hen zich hadden laten besnijden).

Opmerkelijk is, dat Paulus voor dit credo: er is in Christus geen verschil, niet teruggaat naar het Sinaï-moment waar feitelijk voor het eerst sprake is van Israël als volk en YHWH als God van het volk, maar dat hij verder teruggaat naar Abraham, als drager van de beloften van dat volk: “in u zullen alle volken gezegend worden….” om vervolgens te bewijzen dat niet de wet, noch voor de Jood, maar alleen het geloof in God (en in Jezus Christus natuurlijk) de mens, óók de Jood, rechtvaardigt en vrijspreekt.
Dus wie zich wil laten voorstaan op zijn Jood-zijn, doet dat niet met een beroep op Sinaï, maar met een beroep op Abraham. En wie zich wil laten voorstaan op zijn geloof in God, moet dat ook doen zoals Abraham deed en zoals Christus het heeft onderwezen en voorgeleefd.

Daarmee neemt Paulus ook de aanhangers van de mondelinge traditie vanaf Mozes een heft uit handen als het gaat om de vraag hóe de mens (Jood of Griek) genade van God ontvangt en hoe de mens (man of vrouw, etc.) verlost wordt van de zonde, namelijk op grond van het enige offer dat het juiste offer was en dat door Christus is gebracht op Golgotha en dat het effect van dat offer voor ieder mens (Jood én Griek) hetzelfde zou moeten zijn, namelijk: een nieuw leven door de Geest.

Met hun weigering om Jezus als de Messias aan te nemen, geeft Paulus de ‘Joden’ een escape in handen, door te stellen dat die weigering de weg geopend heeft tot zijn bediening onder de heidenen; opdat God een volk zou hebben dat Hem toebehoort: Abrahams nageslacht; kinderen van de belofte.
In hun weigering om Jezus aan te nemen, draaien de ‘Joden’ zelf de rollen om en worden zo tot ‘niet-Mijn-volk’.
In de hoofdstukken 12 en 13 volgt logischerwijs hoe in het geloof van de tot geloof gekomen heidenen en Joden, het leven door de Geest verwerkelijkt wordt.
Het gaat te ver –ten slotte – om in de Romeinenbrief een verklaring te lezen voor de verwerpelijke idee dat de Kerk van Jezus Christus in de plaats van Israël gekomen is.
De hoofdstukken 9-11 laten voor die idee geen enkele ruimte over.
Er is geen verschil, in wezen, daarom kan er ook geen sprake zijn van vervanging. Ter verheldering: in de tijd dat deze brief geschreven werd, was een groot gedeelte van de Joodse Gemeenschap op last van keizer Claudius uit de stad verdreven (49/50 AD), waardoor waarschijnlijk ook de verhoudingen tussen de ‘Joden’ en de ‘Godvrezenden’ behoorlijk veranderd was.
In Corinthe had Paulus al gewaarschuwd tegen het sentiment van een zich-belangrijker-dan-de-Joden voelende Christengemeente (1 Cor. 10:12). Allen hebben gezondigd, allen worden om niet gerechtvaardigd op grond van het geloof in Jezus Christus (Rom 3: 23-24). Er is geen verschil, maar gelovigen moeten het verschil wel maken. Dat is het resultaat van je rechtvaardiging, wie je ook bent; waar je ook vandaan komt en waar je ook woont.

Ds. A.W. v.d. Griend, pred. van de Herv. Gem. Kloosterhaar en Sibculo

Geplaatst in Leeshulp Bijbeluitdaging 2015.