Op deze pagina zal iedere leesweek een leeshulp worden geplaatst. Een team van theologen uit verschillende kerken zal daarin gedachten meegeven die je kunnen helpen bij je leestocht.
Leeshulp – week 35 08 – 14 november 2015 |
Johannes 7-21 en Handelingen 1-28
Ook deze volgende hoofdstukken staan onder de spanning van het allereerste vers van het aller vroegste Woord: “God heeft onder/in/tussen ons verblijf gehouden” (Joh. 1:14).
Het Griekse ‘eskeneusen’ veronderstelt ‘kamperen’ en verwijst daarmee direkt naar YHWH Die – mee optrekkend – er is, zoals Hij er is en naar de tent (skènè) die op het punt staat afgebroken te worden (die op het moment van schrijven reeds een puinhoop is en verlaten lijkt te zijn).
Het is opmerkelijk dat de auteur van dit Evangelion niet de tijd zelf, maar de cyclus van de Joodse feesten als leidraad door de tijd neemt. Jezus is dan hier, dan weer dáár, waar het volk samenkomt om feest te vieren en aan God denkt.
Jezus onderwijst zijn familie (Galilea), vrienden (onderweg) en volk (Jeruzalem) over God Zelf (Joh. 7: 14).
Het Rijk dat niet van deze wereld is, wordt door deze auteur in tegenstelling tot de andere evangelisten slechts 3x genoemd. In het gesprek met Nicodemus 2x (Joh. 3) en in het gesprek met Pilatus 1x (Joh. 18).
In de hoofdstukken 7-21 volgen we het-Woord-dat-God-verklaart (Joh. 1:18) van Galilea naar Jeruzalem en van Jeruzalem weer terug naar Galilea. Die weg is steeds naar boven, niet alleen fysiek (van Galilea naar Jeruzalem). Ook de weg terug is de weg omhoog (na de opstanding: van Jeruzalem naar Galilea- naar God).
Jezus komt van God en keert terug tot God. Jeruzalem, met de tempel (fysiek) staan weliswaar in het midden en met tekenen omgeven, maar het sterven en de opstanding van Jezus staan centraal in alles wat in dit Evangelie over Jezus is geschreven.
Het Johannes Evangelie maakt drie keer melding van de reis van Galilea naar Jeruzalem en weer terug. Bij de eerste vermelding staat de tempelreiniging centraal (2: 18-22), bij de tweede staat Zijn onderwijs over God centraal (7: 14- 8:28) en de derde keer staat Zijn dood en opstanding centraal (19-21). De tempel was er niet meer, toen Johannes aan het schrijven ging.
De plek om God te ontmoeten was er niet meer; de ontmoeting zou voortaan ‘in geest en in waarheid’ nog kunnen plaatsvinden (4: 20-25). Zo verweeft Johannes het wezen van de aanbidding in de persoon van Jezus met de afbraak van het fysieke heiligdom, waarbij de ‘tekenen’ hoopgevend vooruitwijzen naar de oorsprong: God die spreekt en God die onder ons verblijf houdt; God, die waar dan ook (onder/tussen) in ons woont.
Johannes wijdt daar de hoofdstukken 13-17 aan, waarin Jezus dit aan zijn intimi probeert uit te leggen. Wie in Hem gelooft, zal zelf een bron van Levend Water worden (7:38-39). Dit is na de opstanding vervuld: met de zegen van de Heer werden de leerlingen uitgezonden om Levend Water voort te brengen. Hij ademde (op hen) en sprak: ontvangt de Heilige Geest (20:22). Bij alle dingen die je de komende tijd in deze hoofdstukken leest geeft Johannes zelf de leeswijzer (20:30-31) namelijk: dat je al lezende tot geloof komt, nml. dat Jezus de Messias is en dat je door je geloof in Jezus het eeuwige leven krijgt.
Handelingen 1-28
De Handelingen (praxeis) van de apostelen is het tweede boek dat Lucas schreef aan Theofilus. Het Johannesevangelie staat er in onze Bijbeluitgaven tussen in. Enerzijds om de structuur van 4 Evangeliën als eenheid te handhaven; anderzijds omdat de Levend-Water-belofte uit het Johannesevangelie, in het tweede boek van Lucas uitvoerig en gedetailleerd wordt uitgeschreven in de verhalen over het ontstaan van de Gemeente en (voor ons) over de geschiedenis van de vroegste kerk. Vooral Paulus krijgt in deze verhalen het profiel van een apostel (gezondene) terwijl hij niet vanaf het begin getuige is geweest van Jezus’ woorden en daden. De oorspronkelijke leerlingen die als apostelen zouden worden uitgezonden, lijken – ondanks de opdracht om het Evangelie vanuit Jeruzalem via Judea, Samaria, tot aan de uitersten der aarde te verkondigen – geen stap buiten ‘Jeruzalem’ te hebben gedaan. Het lijkt er wel op alsof zij nog altijd in de opperzaal verblijven of in de binnenkamer – achter gesloten deuren – de Heer verwachten. Dit boek had net zo goed de “Handelingen van Paulus” genoemd kunnen zijn. Het is mijn veronderstelling, dat Lucas – die waarschijnlijk tot de intimi van Paulus behoorde, – preludeert op de verdachtmakingen over diens apostelschap en diens verantwoording daarover in al zijn brieven, waarin hij steeds terugkomt op het moment waarop Jezus hem ontmoette bij de poort van Damascus, toen hij Nota Bene de kerk aan het vervolgen was. “Jullie zullen Mijn getuigen zijn….”, zei Jezus vóór Hij terugkeerde tot God. Maar Paulus werd getuige van de levende Jezus, die nu ook aan ongelovigen verscheen. Net als in de verhalen over Jezus, zit ook in de zendingsijver van Paulus één en al beweging. De rode draad in die verhalen is die van het Evangelie dat vanuit Jeruzalem klinkt tot in Rome, dat vanwege de bezetting eigenlijk al om de hoek lag. Het is de boodschap die niet eerder vanuit Jeruzalem zó tot in Rome had kunnen doorklinken. In het tweede hoofdstuk bereidt Lucas deze weg van het Woord al voor, als hij vertelt dat de ‘Joden’ uit 17 gewesten van het grote rijk, te Jeruzalem in hun eigen taal en dialect de grote daden van God horen verkondigen, zodat het getuigenis over Jezus Messias óók onder de niet-Joden gehoord zal worden. Die dag werden er namelijk vanuit Jeruzalem in ‘Rome’ 3000 (Hand. 2:41) bronnen van Levend Water aangeboord, waarvan de zegen onvermijdelijk ook de heidenen zou bereiken. In Rome heeft Paulus uiteindelijk niet meer zoveel te getuigen, maar bemoedigt hij de gelovigen vanuit zijn gehuurde onderkomen. De rode draad in de Handelingen der apostelen is tweeledig; het nieuwe van de goede boodschap is: 1) Jezus van Nazareth is de Messias die komen zou. En 2) de genade van God strekt zich nu ook uit over de niet-Joden. In alle verhalen over de reizen die Paulus ondernam, de gesprekken of discussies die hij had, blijkt het makkelijker te zijn geweest om een heiden te bekeren dan om een ‘Jood’ tot geloof in Jezus te brengen. Daarom moeten we het citaat uit Jesaja (Jes. 6:9-10) aan het einde van dit boek (Hand. 28:26-27), niet als een conclusie beschouwen, maar het is het centrale thema in Paulus’ bediening; het is na de bekering van Paulus zijn drijfveer gebleken om vooral niet in Jeruzalem, Judea en Samaria te blijven, maar om zonder enige belemmering tot het uiterste te gaan; waar ‘Jeruzalem’ ook in Rome vertegenwoordigt blijkt te zijn en dus het hele verhaal zich opnieuw kan ontspinnen, tot het ontvangen wordt aan de grenzen van het rijk.
Alle zendingsverhalen uit de Handelingen zijn eigenlijk een plaatje bij dit praatje. Vandaar dat ik deze leeswijzer niet in tweeën knip.
Ds. A.W. v.d. Griend, pred. van de Herv. Gem. Kloosterhaar en Sibculo.