Leeshulp week 16

Op deze pagina zal iedere leesweek een leeshulp worden geplaatst. Een team van theologen uit verschillende kerken zal daarin gedachten meegeven die je kunnen helpen bij je leestocht.

Leeshulp – week 16               17 – 24 mei 2015  

Nehemia 8-13, Esther, Job 1-15

Job – Esther – Nehemia <> Lijdensweg – Ballingschap – Hoop
De volgorde van de afzonderlijke boeken van de Tenach is in de meeste christelijke bijbels anders dan die in de Joodse, de Hebreeuwse bijbel. Ik oriënteer me graag op de originele Hebreeuwse volgorde, die van Thorah, Profeten en Geschriften.
De meeste christelijke bijbels hanteren een volgorde die gerelateerd is aan de chronologie van de geschiedenis van Israël.
Deze historische focus is bepaald niet een gelukkige invalshoek bij de rangschikking van bijbelboeken maar het is dan wel weer een gelukkige bijkomstigheid dat Esther, na Nehemia grenst aan het eerste boek binnen een reeks van vijf poëtische geschriften: Job, met daarop volgend de Psalmen, de Spreuken, de Prediker en het Hooglied.  Dat brengt mij in de gelegenheid om Nehemia, Esther en Job op een oorspronkelijke manier met elkaar te verbinden. Daarbij komt het mij heel goed uit om de omgekeerde volgorde aan te houden: Job – Esther – Nehemia. ‘Heel toevallig’ ook de volgorde waarop ik die boeken aan het eind van de Hebreeuwse bijbel aantref, met andere boeken daar tussen. De trefwoorden die ik aan de combinatie  Job – Esther – Nehemia meegeef zijn: Lijden, Ballingschap en Hoop.

De betekenis van Job in relatie tot de Messias van Israël
De meest voorkomende opvatting over het boek Job is dat het hier gaat om een literair geschrift in poëtische vorm zonder historische pretenties. Een soort parabel; een gelijkenis. Dat er in en buiten het boek ook aanwijzingen voorkomen die een historische setting suggereren hoeft daar niet mee in strijd te zijn (22:16 – zondvloed? –  Ezechiël 14:20 – Job als historische figuur?).
In het voordeel van een typologische strekking pleiten een aantal aanwijzingen in het boek zelf. In 1:10 is sprake van een beschermde positie van Job; Satan verwijt God dat Hij een ‘omtuining‘ rond Job heeft gemaakt. God zou Job geplaatst hebben in een bevoorrechte positie. Hoewel Satan hier een karikatuur maakt door de uitverkoren positie als comfortabel voor te stellen is hier toch zeker wel sprake van een duidelijke parallel met de positie van het volk Israël als uitverkoren volk tussen de andere volkeren.
Het zijn vooral Joodse exegeten die Job zien als een typologische figuur. In Job 1:6-12 is Satan de aanklager van Job terwijl hij elders in de Bijbel de aanklager is van het volk Israël (Openbaring 12:10). En als zodanig beproeft hij in het Evangelie ook Jezus (Mattheus 4:1vv). Maar de parallel met Jezus gaat nog veel verder. In het Joodse mystieke boek De Zohar is Job zelfs de zondebok die plaatsvervangend lijdt vanwege de zonde van het volk (Zohar II, 32b). Evenals Job niet losgemaakt kan worden van Israël als lijdende knecht staat veel later ook de missie van Jezus als lijdende knecht niet los van die van het Joodse volk waar hij deel van uitmaakt.
Op dezelfde manier heeft de profetie van de lijdende knecht in Jesaja 53 primair betrekking op het lijden van het Joodse volk ten behoeve van de volkeren en uiteindelijk ook op het plaatsvervangend lijden van de Messias van Israël. Ook de missie van de Joodse apostelen onder de volkeren bracht plaatsvervangend lijden met zich mee en Paulus zag ook dat lijden in het perspectief van het lijden van Jezus (Kolos 1:24).

Job – lijden
Het onvoorstelbare van het Joodse lijden wordt in het boek Job zonder omhaal benoemd.
Het steekt af tegen de goedkope troost die Job van de kant van zijn drie vrienden moet aanhoren. Er is dan ook het protest in Job 6-7, dat hij laat horen aan het adres van zijn vrienden. Zelfs is er sprake van een heftig protest aan het adres van God zelf (Job 7:17-21).
Het laatste doet denken aan het indrukwekkende tribunaal dat gevangenen in Auschwitz organiseerden tegen God.
Het verhaal is van Elie Wiesel. Getuigen verhaalden over de gruwelen van de wereld die God had geschapen, inclusief Auschwitz zelf. Er werd geredetwist over Gods verantwoordelijkheid voor die gruwelen. En uiteindelijk kwam het vonnis: God was schuldig op alle punten van de aanklacht. Het verhaal eindigt met het traditionele ochtendgebed. Iets wat we ook bij Job tegen komen: “Zie, hij wil mij doden, ik verwacht niets,- evenwel zal ik mijn wegen bij zijn aanschijn bepleiten! (Job 13:15, Naardense Bijbel)”.
Of zoals een rabbijn het zei tijdens een herdenking in Westerbork: wij weten niet waarom u ons dit liet overkomen.
Er rest ons niets anders dan uw grote Naam te loven.

Esther – ballingschap
De naam Esther betekent: ‘ik zal mij verbergen’. De enige plaats in de bijbel waar het woord Esther ook voorkomt is Deuteronomium 31:18. Het is daar vertaald met: ‘ik zal mij verbergen’. Deut. 31 gaat over de ballingschap van het volk.
Het verhaal van Esther is bedoeld als ballingschapsverhaal dat ook de tekenen van de verlossing vertelt.
Esther houdt aanvankelijk haar afkomst verborgen. En ook lijkt God in dit Bijbelboek de grote afwezige. Nergens in dit boek komt het woord God voor. Het gebeuren in Esther wordt ‘Purim’ genoemd. Dat wil zeggen: ‘via het lot’. Via het toeval! Niets wordt aan God gerelateerd hoewel zelfs een verstokte atheïst bij het lezen van het verhaal van Esther bijna aan God zou gaan denken.
Dit gegeven, de verborgen God, is typerend voor de ballingschap. Het verhaal speelt zich af in Perzië. De tempel in Jeruzalem is verwoest en het volk is weggevoerd naar Babylon.
In Esther dreigt al het onheil dat in Deuteronomium 31 vermeld wordt werkelijkheid te worden. In die situatie verbergt Esther haar afkomst. En dan is er de Jood Mordechai. Hij is zichtbaar aanwezig in de poort. Hoewel deze merkwaardige figuur altijd alleen is. Iemand als Mordechai kan nu eenmaal niet anders dan alleen zijn. Mordechai is de verlosser die niet wordt gezien, niet wordt herkend. Mordechai is de wijze, de rechtvaardige; stil en bescheiden. Maar het kan niet anders of de jodenhater Haman herkent Mordechai wel. En dan komt de crisis! Als Haman een paal opricht om Mordechai aan op te hangen wordt hij vernederd. Heel toevallig (!) omdat de koning na een slapeloze nacht alsnog Mordechai wil belonen omdat deze ooit een staatsgreep had verijdelt. Dit is het begin van de val van Haman (Esther 6:13-14) die zal leiden tot de redding van de Joden en de verhoging van Mordechai (Esther 10).

Nehemia – hoop
In de boeken Ezra en Nehemia gaat het over de terugkeer van de Joden naar het land Israël. Vanaf Nehemia 8 heeft het onderricht in de Thorah door Ezra de Schriftgeleerde prioriteit. Het werk van Ezra en Nehemia zou je in dit opzicht een aanzet kunnen noemen tot het latere Farizeïsme. Het woord Farizeeër heeft bij ons een negatieve klank. Dat is echter ten onrechte. De Talmoedische wetspraktijk van de Farizeeën was, afhankelijk van de diversiteit die er in die groep bestond, min of meer formeel. Maar een belangrijk doel van de strengheid ervan was het voortbestaan van het Joodse volk in een tijd van politieke spanningen. Bovendien was het aantal teruggekeerden tijdens Ezra en Nehemia uiterst gering. Het hoofddoel van Ezra en Nehemia was een vrome trouw aan het verbond die alleen mogelijk was bij een trouwe naleving van de Thorah. De terugkeer naar het beloofde land was een teken van hoop met het oog op de verlossing. Zij het dat er sprake was van een getemperde hoop. Bang als men was voor overspannen verwachtingen die ook weer politieke spanningen konden veroorzaken. Dit was dan ook de reden waarom de Farizeeën uiterst terughoudend waren ten overstaan van Jezus, een Rabbi die veel aanhang had onder de nakomelingen van degenen die de ballingschap niet hadden meegemaakt: het deel van het volk dat dus geen Talmoedische wetbetrachting praktiseerde. In de optiek van de Farizeeën dus “het volk dat de wet niet kende” (Joh 7:49).

Dies Kaashoek – deelnemer bijbeluitdaging 2015 Breukelen – d.kaashoek@xs4all.nl

Extra leeshulp 16: “over de volgorde van de Bijbelboeken”

Geplaatst in Leeshulp Bijbeluitdaging 2015.