Op deze pagina zal iedere leesweek een leeshulp worden geplaatst. Een team van theologen uit verschillende kerken zal daarin gedachten meegeven die je kunnen helpen bij je leestocht.
Leeshulp – week 3 01 – 07 februari 2015 |
Genesis 42-50
Exodus 1-22
Het familiediner
Het slot van het boek Genesis zou zo een aflevering kunnen zijn van ‘Het familiediner’.
De broers tonen zich van hun beste kant en hebben echt spijt. Jozef blijkt een groot hart vol vergeving te hebben.
Geen wonder dat veel later mensen trekjes van Jezus in Jozef menen te herkennen.
Een zegen zijn
Jozef, de dromer van koningsdromen is daadwerkelijk koning geworden. Dat is niet alleen nuttig voor hemzelf maar voor alle mensen.
Dat heet in de Bijbel ‘gezegend zijn’. Zegenen is letterlijk iemand groot maken, iemand de kans geven zich te ontplooien.
Hoe? Door goede woorden over iemand uit te spreken. Woorden zijn in de Bijbel geen lege klanken.
Voor ‘woord’ en ‘daad’ is er één woord in het Hebreeuws (de oorspronkelijke taal van het eerste deel van de Bijbel): het woord ‘dabar’.
Goede woorden, gesproken uit het hart, zorgen voor een echte verandering ten goede.
De ander
Voor een zegen heb je altijd een ander nodig. Je kunt niet jezelf zegenen. Dat laat zien dat wij mensen op elkaar zijn aangewezen.
Vandaar dat o.a. uit de Jozefverhalen ook de spreuk voortkomt ‘Wie één mens redt, redt de hele wereld’.
Stel je voor dat Jozef in de put gebleven en gestorven was, dan had heel het land, ja zelfs de hele wereld honger geleden.
Dit herinnert aan de oervraag van de mens: waarvoor ben ik op aarde, wat is mijn roeping?
De verhalen in Genesis zeggen: kijk naar Abraham en Sara, je bent geroepen om tot zegen te zijn voor de mensen,
de mensen gelukkig te maken (Genesis 12). En waar leidt die roeping van de mens toe?
Kijk naar Jozef: Egypte en de hele wereld krijgt brood. Brood staat in de Bijbel voor leven.
Je zou het zo kunnen zien: je roeping is om tot zegen te zijn, om te zorgen voor meer geluk en leven in de wereld.
Hoe heet je?
Waar Genesis ging om de roeping van de mens, gaat het in Exodus om de roeping van een volk.
Het eerste woord van het boek Exodus (betekent uittocht) is in het Hebreeuws het woord ‘sjemot’ en dat betekent namen.
In de Bijbel zijn namen altijd heel belangrijk. De naam van iemand geeft aan wie hij of zij is en wat hem of haar kenmerkt.
Zo komen we aan het begin al snel de naam Mozes tegen. Die naam betekent ‘hij die uit het water trekt’.
Zelf werd hij ook uit het water getrokken toen hij daar dreef in zijn ‘mini-ark van Noach’.
Uit het water trekken (symbool voor door de dood heen leiden) zal zijn rol en taak zijn.
Een naam krijgen
In het derde hoofdstuk van Exodus horen we voor het eerst de naam van God.
Die naam, in het Hebreeuws weergegeven als JHWH, is lastig te vertalen. Het betekent iets als ‘Ik ben die Ik ben’.
Een nogal ongrijpbare naam maar juist daarom is deze God van de Bijbel ook niet in één beeld of woord te vangen.
Joden spreken uit eerbied deze naam nooit uit maar zeggen als ze hardop lezen ‘Heer’ of ‘Eeuwige’
en als ze er over schrijven gebruiken ze vaak de schrijfwijze G’d.
Geen naam krijgen
Opvallend is ook dat de farao, die een grote rol speelt in Exodus, juist geen naam krijgt. Bewust blijft hij naamloos.
Hij met zijn machtsmisbruik mag geen naam hebben en zal naamloos ten onder gaan.
Toppunt van die ondergang is de tiende plaag waar alle eerstgeborenen sterven.
De eerstgeborene vertegenwoordigt de toekomst. Waar kinderen sterven, daar is de toekomst verdwenen.
De laatste plaag laat zien dat de machten van dood en slavernij geen toekomst hebben.
Jochem Stuiver, predikant in de Ontmoetingskerk Maarssen jhstuiver@ontmoetingskerkmaarssen.nl